JE VALT WEG - een drieluik


       
         Lek

Het was een veel te lange dag geweest. Twee interimmers waren niet komen opdagen en de kassa liep vast en toen het vanmiddag hard hagelde wilde de automatische schuifdeur niet sluiten, zodat ze heen en weer had moeten rennen tussen de kassa en de zondvloed die ze probeerde te stelpen met een dweil, voorovergebogen en met blote handen, want de mopper was nergens te bekennen en ze had geen tijd om ook nog handschoenen aan- en uit te trekken, de steeds langere rij klanten had haar steeds wreveliger staan aankijken, terwijl ze als een bezetene de smeltende hagel naar buiten probeerde te vegen voordat het vocht in de kartonnen displays met snoep en batterijen kon kruipen. Ze voelde haar wangen nog gloeien nu ze eraan terugdacht. Of was het koorts.

Ze voelde zich al de hele dag alsof alles te droog was, haar lippen, haar neus, en ze had dorst, haar fles water was een uur voor sluiting leeg geweest, maar er was niemand aan wie ze kon vragen om even water te halen, haar maatje zat thuis met een kruisband en de assistent had zijn bureau zitten kuisen.

Ze was er bijna, het gewicht van de boodschappen sneed in haar handen, normaal kocht ze nooit zoveel als ze te voet was, maar haar ex had haar fiets gebruikt en nu was de band lek en ze moest hem nog vragen hoe ze die kon herstellen.

De regen begon van de rand van haar kap in haar gezicht te druppelen en haar kousen werden nat, de laarsjes die ze aanhad waren nooit waterdicht geweest maar ze had nog even geen geld om andere te kopen en van haar sneakers was een zool afgescheurd.

Haar neus begon nu ook nog te lopen maar ze wilde haar boodschappen niet neerzetten op de grond in de regen, dus had ze geen hand vrij, ze snoof om het snot terug te hijsen, er was hier niemand op straat om het te horen.

Nog drie meter tot de hoek, de vuilniszak die gescheurd was hadden ze niet meegenomen, meeuwen hadden de inhoud over de stoeptegels gesmeerd, ze moest opletten dat ze niet uitgleed, de regen, het straatlicht, ze werd er een beetje duizelig van.

Om de hoek duurde het een twee drie tellen eer ze in de rommel voor de deur haar eigen zitbank herkende. Een kastje. De stoelen. De televisie, had iemand die al meegenomen?

Ze begon te gloeien zoals haar wangen vanmiddag, haar vel zat te krap, ze stapte verdoofd naar de sofa en zette er de boodschappen op, twee zakjes, het duurde even eer haar vingers weer recht wilden trekken, door de kou duurde het nog wat langer dan anders.

Ze wist niet dat dit kon. Misschien kon het ook niet. Waar bewaarde ze haar huurcontract. In een map op de bovenste plank van het rek naast de kleerkast.

Ze zag alleen maar planken. Een hoop planken die ooit een bed waren geweest. En zakken, dozen, waar waren haar kleren, de foto’s die ze voorzichtig in een boek had geplakt, uren had ze zitten prutsen om alles symmetrisch te krijgen zonder lijmvlekken te maken.

En de planten? Waar waren de planten?

Een auto reed voorbij, het licht van de koplampen weerkaatste in de plassen rond haar voeten, ze werd misselijk, draaierig, moest nu gaan zitten, de zetel was doorweekt, maar ze zag niet hoe ze een stoel van tussen de rommel kon trekken, dus ging ze zitten.

Haar mantel werd nat, de broek van haar uniform, haar onderbroek. Ze sloeg haar handen voor haar mond in een poging het kokhalzen te stoppen, er zat altijd al een foute verbinding tussen haar hoofd en haar maag en al dat water dat door de goot naar het riool liep, het ruiste zo luid, in het lantaarnlicht kleurden de regendruppels oranje, speldjes die naar haar ogen schoten, ze voelde hoe snot op haar bovenlip liep.

Ze probeerde te beslissen wie ze kon bellen, haar zus zat op Kreta, misschien toch maar haar ex, ach nee de batterij van haar telefoon was al de hele dag leeg, ze was vanmorgen de lader vergeten en op het werk had iedereen duurdere merken, alleen zij had nog altijd geen smartphone.



         Klaar

Ze was net klaar met stofzuigen toen ze haar telefoon voelde trillen in de zak van haar schort. Een berichtje. Van wie? Niemand stuurde haar op dit uur berichtjes.

Sweety, echt waar, vanavond praat ik met haar en slapen we samen

Ze staarde. Ze staarde en staarde en alle puzzelstukjes vielen ineen en uiteen in één vloeiende beweging.

vanavond praat ik met haar en

Er hijgde een ongezonde roffel in haar borstkas, ze snakte naar adem en in een poging om haar kraagje losser te rukken trok ze twee knopen kapot, ze rolden over de grond, dwaze knikkers.

Ze had zijn kinderen gebaard, ze grootgebracht, zijn neuroses verdragen en zijn fetisj verteerd. En nu was het over? Was hij klaar met haar? Trok hij een verse del uit de zak van zijn colbertje? Ze wroette in haar schort naar een zakdoek, frommelde die tegen haar mond, beet erin, had zin om er met haar tanden een stuk uit te scheuren, om als een hond al hun huislinnen te lijf te gaan, en zijn wasgoed, zijn pakken, god weet hoeveel hoerenzweet ze al uit zijn kleren had gestreken.

Ze gromde plots hardop, steeds luider van diep uit haar keel, de kat schoot weg onder de kast maar het kon haar niks schelen, klotekat, ze hield helemaal niet van katten, ze had altijd een hond gewild, of een bak vissen, maar niet dat onbetrouwbare rotkarakter van katten met hun valse tandjes.

Ze sloeg zijn kussen uit de zetel, stampte erop, raapte het op en mepte het razend tegen de hoofdsteun van de zetel, sleurde de ritssluiting open die bleef hangen omdat ze te ruw was. Ze wrikte er de vulling uit, scheurde die in twee, pulkte de stukken daarna bezeten in steeds kleinere snippers.

O wat deed dat deugd. Wat deed het ongelooflijk veel deugd om Zijn Heilige rugkussen te slopen. Ze begon hardop te doen alsof ze kon lachen. Haha! Haha! Het klonk hard en griezelig, de kat schoot onder de kast vandaan naar de keuken.

Toen de vloer vol gesneeuwd lag met uiteengerukte vulling voelde ze zich plots moe. Ze nam de puinhoop in zich op, wist al hoe moeilijk het zou zijn om die synthetische pluizen uit het tapijt te zuigen, maar ze wilde niet dat het haar iets kon schelen. Ze besloot om nooit meer te stofzuigen. In ieder geval niet zolang hij hier nog woonde. Of zij. O god hoe moest het nu verder. Ze had nog zoveel te doen deze week en dan plots ook nog deze ellende.

Lijstjes vlogen voorbij, tandarts, sportbroek, het weekproject van de jongste, de groenten die ze zou ophalen bij haar moeder, de afspraak met de garage.

Nee!

Ze greep haar hoofd vast. Schudde het heen en weer.

Nee!

Alles en iedereen kon de boom in. Dat hij deze week maar eens prettig zijn plan trok met al haar lijstjes. Ze keek op haar horloge, werd plots onwerkelijk rustig.

Nog een heel uur voor ze allemaal thuis zouden zijn. Ze verzon wat ze mee zou nemen. Haar meest comfortabele ondergoed, wat boeken, haar leesbril, een pak chocola.

Haar telefoon en de pluizen, die liet ze liggen.



        Een betere

Ik koop je een nieuwe. Een betere. Eén met meer pixels.

Ze staren allebei naar de telefoon in zijn hand, het scherm is gebarsten en er half afgevallen, de groef waar de oplaadkabel in hoort is toegeknepen. Nee, dat ding is hopeloos verloren.

Sorry, echt sorry, ik koop je straks al een nieuwe.

Hij kijkt haar ongemakkelijk aan en dan snel terug weg, de telefoon in zijn hand, en ze blijven maar staren, het wordt hoe langer hoe ongemakkelijker, hij weet duidelijk niet wat hij met het kapotte ding aanmoet, het stuk afval aan haar geven of nog even vasthouden of staat hier ergens een vuilbak. Voor zo’n kapotte telefoon krijg je vast nergens korting.

Zij duwt haar nagels in haar handpalm. Ze had de foto’s van hun vorige vakantie nog niet op haar laptop gezet, en die van mama toen ze nog goed was.

Er springen tranen in haar ogen dus kijkt ze naar de tram die voorbij glijdt, knijpt haar ogen halfdicht, probeert haar klieren terug onder controle te krijgen.

Liefje, sorry, sorry, echt waar.

Hij raakt kort haar arm aan, dan valt zijn hand terug, machteloos.

Niks aan te doen, piept ze en plopt met haar lippen, niks niks meer aan te doen. En ze trekt de telefoon uit zijn hand, duwt die diep in haar jaszak, misschien is er ergens wel een reparatiezaakje dat de foto’s nog uit dat wrak kan halen, zo’n obscuur smerig shopje waar niemand de ramen ooit wast, met een rij merken in kleefletters op het glas, hier en daar een typische schrijffout.

Wil je wat drinken, gaan we iets drinken, heb je dorst, probeert hij nog, maar ze wil nu eigenlijk gewoon even alleen zijn, tegen iets stampen, nog het liefst tegen zijn schenen eigenlijk, onnozele idioot, wie gaat nu jongleren met haar telefoon, stoer op de rand van het voetpad.

Ze ziet het ding nog omhoog gaan, de lucht in, op het hoogtepunt kantelen, ze houdt dan al haar hart vast, de telefoon kaatst op zijn handpalm, een kind dat springt op een matras, het stuitert uit de baan die hij had berekend, hij probeert nog, grijpt in de lucht in slowmotion, struikelt half over zijn eigen voeten, maar hoe zijn ledematen ook van alles proberen, de telefoon gaat ervandoor, de werkeloze vrijheid tegemoet.

Het moment van de impact heeft ze gemist, omdat ze hem nog wegtrok voor een voorbij grommende brommer die hij, verstrikt in zijn verwoede doelmandans, niet had zien aankomen.

Misschien komt het alleen door de brommer. Misschien was er na de val eigenlijk nog niks aan de hand.

Ze stappen naast elkaar richting centrum. Of eigenlijk gewoon maar rechtdoor. Maakt niet uit nu waarheen. Gewoon even niet spreken. Gewoon even proberen het dramatische dominospel van daarnet te aanvaarden.

Het is maar een telefoon, probeert ze zich hardop wijs te maken.

Maar het is zoveel meer. Het is zijn kinderachtige manier om haar te plagen, en dat gestuntel nu, dat onhandige kruipende onvermogen om haar gewoon een klap in haar gezicht te verkopen en zich daarvoor eens niet te verontschuldigen, maar gewoon doorvechten tot ze terugslaat. Ze zou zo graag eens iemand hebben die zich voor niks en niemand verontschuldigt, die haar gewoon heerlijk meesleept, sleurt, achter zich aan, de lege verte in, achter hen een spoor van afval en scherven.